Welkom op deze website!

Deze website is de thuisbasis van de organisatie Fundamentum. Fundamentum zet zich in op het gebied van geloof en wetenschap, medische ethiek en apologetiek. Eigenaar van de website is Jan van Meerten. De website is ook de landingswebsite van het jaarlijkse congres ‘Bijbel & Wetenschap‘. Deze website bevat informatie over allerhande onderwerpen zoals seksuele gerichtheid, pro-life, wereldgodsdiensten (zoals Islam, Hindoeïsme etc.) en vooral over scheppingsleer, -geloof en -paradigma. In het laatste geval zijn wij voorstander van het klassieke scheppingsgeloof met een zesdaagse schepping, een historische zondeval en om niet meer te noemen een wereldwijde zondvloed. Verder gebruikt Jan van Meerten deze website om eerder door hem geschreven artikelen te bundelen en het onderwerp waarin hij zichzelf aan het specialiseren is uit te werken. Het gaat dan om paleoecologie, paleoklimatologie en paleontologie, meer specifiek de ecosystemen van de dinosauriërs (het zogenoemde Mesozoïcum), nog meer specifiek de zoogdierachtigen en vogelachtigen in deze ecosystemen. Zijn overige artikelen kunnen gelezen worden als (wetenschap)journalistieke stukken. De website bevat ook gastbijdragen van medechristenen. Als laatste is het ook de landingswebsite van de genealogie van het geslacht Van Meerten en Betuwse streekgeschiedenis. U kunt uzelf hier abonneren op de nieuwsbrief. Deze nieuwsbrief verschijnt maandelijks en zal alle onderwerpen behandelen behalve informatie over het geslacht Van Meerten. De nieuwsbrief bevat altijd de mogelijkheid om uzelf af te melden. Van harte welkom op deze website en veel leesplezier! Feedback kan gegeven worden via de pagina ‘hier mag u uw hart luchten‘. Op deze pagina zullen wij zelf niet veel reageren. Op reacties, vragen of stellingen wordt gereageerd in de rubriek ‘Feedback & vragen‘. De feedback kan ook gegeven worden via info@oorsprong.info.

Megazostrodon, een uitgestorven zoogdierachtige (Mammaliaformes) uit het Trias/Jura.
Megazostrodon, een uitgestorven zoogdierachtige (Mammaliaformes) uit het Trias/Jura. Deze foto is genomen in het Natural History Museum in Londen en afkomstig van de internetencyclopedie Wikipedia.

Persoonlijke reflectie naar aanleiding van het artikel tot overbrugging van de verschillen

Noot van de redactie: Het artikel waar op gereflecteerd wordt is hier samengevat door Nathan van Ree

De wetenschappelijke status van de evolutietheorie kan, zo betogen Madueme en Wood, niet onbevangen worden beoordeeld; geloofsovertuiging zal hierbij altijd een rol spelen. Hoe evident dit is, blijkt voor mijzelf uit persoonlijke ervaring. Opgegroeid met ‘de schepping’ als ontstaansgeschiedenis, ‘wist’ ik dat een ander ontstaansidee zoals ik dat al op de basisschool tegenkwam – de evolutietheorie – niet juist was. Pas veel later kwam ik christenen tegen die de evolutietheorie omarmden (of misschien beter gezegd: die deze omarming duidelijk maakten), en dat was wat mij betreft nogal verbazingwekkend. Niet vanwege enige status die ik verleende aan de evolutietheorie op zich (wat wist ik daarvan?), maar simpelweg omdat in de Bijbel zo overduidelijk heel iets anders staat. Van ‘creationisme’ had ik nog nooit gehoord.

Dit neemt evenwel niet weg dat ik mij ook niet voor kon stellen dat alles ‘vanzelf’ ontwikkeld is van eencellige tot mens en wat al niet meer. Niet vanwege wetenschappelijke kennis op dit vlak, maar simpel gezond verstand. Inmiddels, meer ingelezen en ingelicht door bepleiters van deze theorie alsmede tegenstanders ervan, merk ik dat acceptatie van de evolutietheorie bij mij uiteindelijk niet significant is toegenomen (uiteindelijk, want er is wel een periode geweest dat ik – ongehinderd door veel ter zake doende kennis – meende dat de evolutietheorie wel juist moest zijn, simpelweg vanwege de bevestiging ervan via vrijwel alle kanalen, zowel fictie als non-fictie). Hoewel Madueme en Wood aantonen dat het idee van gemeenschappelijke afstamming al stevig stond vóór invulling van de manier waarop deze tot stand zou moeten zijn gekomen, staat voor mij persoonlijk het ontbreken van een adequaat en plausibel mechanisme hiervoor de acceptatie ervan sterk in de weg. Tenzij deze gemeenschappelijke afstamming doelbewust en gestuurd is, maar dan werpt de vraag zich op: door wie of wat? En zo nog meer vragen.

Wat niet is, kan echter nog komen, en wellicht dient een plausibel mechanisme zich vandaag of morgen aan. De acceptatie van de evolutietheorie vanuit wetenschappelijke invalshoek kan wat mij betreft in principe dus nog best aan de orde zijn. Ik ben niet meer dan een redelijk geïnformeerde leek op dit gebied en niet ongevoelig voor wat deskundigen zeggen. Dat gezegd hebbende, is wat die tot dusver (in debatten of op andere wijze) te berde hebben gebracht voor mij, vanuit deze invalshoek bezien, niet heel erg overtuigend geweest. Wat empirisch kan worden hardgemaakt, valt eigenlijk altijd wel te rijmen met evolutie binnen geschapen groepen. De rest komt eigenlijk altijd weer neer op invulling vanuit het uitgangspunt zelf.

Maar wat te zeggen van de andere invalshoek: de theologische? Geldt hier niet hetzelfde: kan ook hier geen nog te ontdekken interpretatie van de Bijbelse ontstaansgeschiedenis leiden tot acceptatie van de evolutietheorie, of wellicht beter gezegd: tot het slechten van theologische bezwaren hiertegen? In principe uiteraard wel. Alleen ook hier: hoe groot is de kans dat die er nog komt? Wat ik tot dusver heb gehoord en gelezen dat ingaat tegen de klassieke interpretatie, bijvoorbeeld de geschriften van door Madueme en Wood genoemde Gijsbert van den Brink, hebben míj niet kunnen overtuigen. In hoeverre dat aan de geschriften zelf ligt of aan mijn bevooroordeeldheid is echter lastig in te schatten, en ongetwijfeld speelt het laatste een rol.

Toch geldt wat mij betreft ook hier: het gaat wat de voorkeur voor de ‘juiste’ ontstaansgeschiedenis betreft uiteindelijk om welke juist is, niet om welke gewenst is. Als ik ervan overtuigd word dat de evolutietheorie juist is vanuit wetenschappelijke invalshoek, zal dat moeten leiden tot herinterpretatie van de Bijbel. Als ik er andersom vanuit Bijbelse (of theologische, laten we voor het gemak hier even geen onderscheid maken) invalshoek van overtuigd word dat er sprake moet zijn van een evolutionaire ontstaansgeschiedenis, zal ik wellicht geneigd zijn ook de wetenschappelijke interpretaties aangaande evolutie voor lief te nemen. Of er ontstaat een derde situatie: ik concludeer dat zowel de wetenschappelijke duiding als de klassieke Bijbelse uitleg juist zijn en verwerp dan de laatste, en daarmee de Bijbel als bron van waarheid. Ik denk dat dit is wat er in de praktijk het vaakst gebeurt (maar kan het mis hebben).

Madueme en Wood stellen dat het beter is de dialoog op te zoeken en de ander te proberen te begrijpen, dan de hakken in het zand te zetten en er een loopgravenoorlog van te maken. Dit is een Bijbelse instelling: heb uw naaste lief als uzelf. Het moeilijke zit hem denk ik, in elk geval gedeeltelijk, in het fenomeen groepsdenken. Wie (zoals ik) uitgaat van de Bijbelse schepping (op welke gronden dan ook), komt al snel in het kamp terecht van de ‘creationisten’, wie er anders instaat in dat van de ‘evolutionisten’. En dan kan het al snel gaan als bij de voetbalsupporter die doordeweeks weldenkend en vriendelijk met iemand van ‘de andere club’ kan omgaan, maar op zondagmiddag in het stadion haast op voet van oorlog met dezelfde persoon lijkt te leven. Het wij-zij-denken wordt versterkt doordat je leest wat jouw kamp schrijft, hun debatten volgt en hun bijeenkomsten bezoekt. Je hoort bij een groep (of voelt dat in elk geval zo) en neemt, bewust of onbewust, steeds meer van het groepsdenken over. Argumenten die je zelf nooit zou hebben bedacht, gebruik je nu alsof het de jouwe zijn en invulling van details omtrent schepping en zondvloed (bariminologie, catastrophic plate tectonics, noem het maar) gaan als je niet oppast een eigen leven leiden als dogma.

Binnen de groep kan hier zoveel onenigheid over ontstaan, dat er sprake is van onderling gebakkelei en zelfs uitsluiting. Ik denk aan bijvoorbeeld Barry Setterfield, die er binnen de creationistische gemeenschap afwijkende ideeën op na houdt en derhalve vrijwel alleen staat, maar ook aan de niet malse kritieken die hier besproken Todd Wood heeft moeten incasseren vanwege zijn ‘te milde’ houding jegens de ‘evolutionisten’. Beiden hebben hun ideeën overigens stevig onderbouwd, maar hiervan wordt wellicht niet voldoende kennis genomen door de gemeenschap. Hoe ik hier zelf in sta wisselt. Wat mij betreft gaat het om wat juist is, niet om wat populair is. Wat dit proces van waarheidsvinding bemoeilijkt, is denk ik het gevoel deel uit te maken van een bepaalde gemeenschap, waarin bepaalde overtuigingen heersen. Hoe moeilijk dat echter ook kan zijn, het behoren tot ‘de groep’ moet niet het belangrijkste doel worden als het gaat om waarheidsvinding.

Concluderend lijkt het mij dat het je hier bewust van zijn misschien de basis kan vormen voor de door Madueme en Wood voorgestane dialoog. Wanneer we het groepsdenken even loslaten en een serieuze poging doen zo onbevangen mogelijk de argumenten van de ander aan te horen en af te wegen, kan hier denk ik meer worden bereikt dan wanneer we overtuigd van het eigen gelijk (hoe zeer we dat misschien ook zijn) het gesprek ingaan. De ander daarbij zien als gesprekspartner in plaats van tegenstander zal wederzijds begrip en wederzijdse toenadering ongetwijfeld ten dienste zijn. Of die behoefte er is, zal per persoon verschillen, maar wellicht hebben Madueme en Wood een punt als zij dit als een Bijbelse plicht zien.

Het overbruggen van ideologische kloven: waarom christenen het onderling nog steeds oneens zijn over evolutie en wat er daaraan moeten doen

Een samenvatting van het artikel:Bridging Ideological Divides: Why Christians Still Disagree About Evolution and What We Should Do About It’ (2024) van Hans Madueme en Todd Charles Wood (Scienta et Fides 12 (1):189-213).

Hans Madueme (Covenant College, Lookout Mountain, Georgia) en Todd Wood (Core Academy of Science, Dayton, Tennessee) hebben onlangs in een artikel in Scientia et Fides, een wetenschappelijk tijdschrift dat publiceert over het raakvlak wetenschap en religie, de onenigheid onder christenen besproken over de wetenschappelijke status van de evolutietheorie: Bridging Ideological Divides: Why Christians Still Disagree About Evolution and What We Should Do About It. Hiermee reageren zij op een analyse van Gijsbert van den Brink, Jeroen de Ridder en René van Woudenberg (alle drie verbonden aan de Vrije Universiteit Amsterdam) met de titel The Epistemic Status of Evolutionary Theory, in 2017 verschenen in het wetenschappelijke tijdschrift Theology and Science, dat hetzelfde raakvlak heeft.

Ter introductie stellen Madueme en Wood dat, hoewel de wetenschappelijke consensus evolutie als ‘feit’ bestempelt, zowel oude- als jongeaardecreationisten het oneens zijn met de gangbare naturalistische duidingen van de evolutietheorie. Niettemin is de afgelopen decennia een andere trend zichtbaar geworden: de omarming van de evolutietheorie door christenen, zoals gepropageerd door de Amerikaanse organisatie The BioLogos Foundation. Ondanks deze beweging, zo stellen Madueme en Wood, zijn christenen het nog steeds oneens over evolutie. De auteurs betogen dat binnen dit interpretatieconflict filosofische en theologische uitgangspunten een rol spelen in onze evaluatie van wetenschappelijke claims en de wetenschappelijke status van evolutie. Zij constateren een gebrek aan erkenning van de rol van de religieuze dimensie als het gaat om de beoordeling van het wetenschappelijke bewijs voor evolutie.

De epistemische status van evolutie

Aangezien diverse soorten bewijs zo dwingend lijken te pleiten voor evolutie (fossielen, anatomie, embryologie, genetica en de geografische verspreiding van soorten voor gemeenschappelijke afstamming, waarnemingen in de natuur, experimenten in laboratoria en simulaties via computers voor natuurlijke selectie), besteden weinig wetenschappers tijd aan het afwegen van dit bewijs. De afwegingen díé gemaakt worden, houden geen rekening met de epistemische relevantie van de theologie.

Een uitzondering hierop is het genoemde werk van Van den Brink, De Ridder en Van Woudenberg. Zij onderscheiden drie lagen waaruit de evolutietheorie bestaat: historische evolutie, gemeenschappelijke afstamming en natuurlijke selectie. Het eerste duiden zij als sterk boven elke twijfel verheven, het tweede als zwak boven elke twijfel verheven en het laatste als ‘er pleit het een en ander voor’. Zij menen dat wetenschappelijke theorieën weliswaar komen en gaan, maar dat basisprincipes ervan overeind blijven, en dat bovendien niet wordt teruggegrepen op eerdere theorieën. Madueme en Wood plaatsen hier enkele kanttekeningen bij. Het ‘realismeargument’ van Van den Brink et al. is volgens hen kwetsbaar voor het antirealisme zoals P. Kyle Stanford dat voorstelt: de geschiedenis leert dat er een gerede kans bestaat dat er nieuwe theorieën ontdekt worden die eerder onderbelicht zijn gebleven ondanks het bewijs dat ervoor pleit. Bovendien achten zij de bewering dat wetenschappers nooit terugkomen op inmiddels vervangen theorieën om twee redenen twijfelachtig: ten eerste kan een historische observatie nooit een normatieve conclusie opleveren en ten tweede is de historische observatie op zichzelf twijfelachtig. Ze wijzen hierbij op de heracceptatie van de oorzakelijke krachten van Aristoteles door moderne wetenschappers, ondanks de eerder gangbare verwerping hiervan door David Hume.

Belangrijker vinden Madueme en Wood het echter dat het artikel van Van den Brink et al. een oversimplificatie biedt van de epistemische uitdaging. Volgens hen zou er meer ruimte moeten komen voor een expliciete en uitgebreide analyse van de rol van theologische aannames die op de achtergrond spelen.

De structuur van de evolutietheorie

Bestaande theorieën, voorkennis en ook vooroordelen spelen een rol bij de constructie van wetenschappelijke theorieën. Zo was Charles Darwin – ondanks wat hij hier zelf over schreef in Het ontstaan der soorten – al overtuigd van gemeenschappelijke afstamming voor hij met het mechanisme van natuurlijke selectie op de proppen kwam. Gemeenschappelijke afstamming, zo beredeneren Madueme en Wood, is het uitgangspunt voor directere, empirische modellen (zoals natuurlijke selectie). Hoewel deze gedetailleerdere invullingen onderhevig zijn aan veranderende inzichten, zijn de achterliggende uitgangspunten dat in veel mindere mate. Derhalve moeten volgens de auteurs ‘higher-level theories’ als gemeenschappelijke afstamming onderzocht worden op basis van criteria van buiten de theorie zelf.

Evolutie moet dus niet beschouwd worden als drie afzonderlijke componenten (historische evolutie, gemeenschappelijke afstamming en natuurlijke selectie), maar als een uitgangspunt dat de epistemische status beïnvloedt van specifieke theorieën van lagere orde, zoals natuurlijke selectie. Daardoor is het moeilijk om de epistemische status van evolutie te onderzoeken: niet-onderzochte, onwetenschappelijke factoren beïnvloeden onze beoordeling van theorieën van een hogere orde (‘higher-level theories’). Een van die factoren bestaat uit theologische afwegingen. Volgens Madueme en Wood houden Van den Brink et al. hiermee te weinig rekening.

Evolutie zonder theologische vooronderstellingen is onmogelijk

Ongetwijfeld speelt dogmatische betrokkenheid een rol bij het beoordelen van de epistemische status van evolutie. Madueme en Wood noemen ter illustratie jongeaardecreationisten Jonathan Sarfati en Ken Ham, die hun evaluatie van het bewijs voor evolutie laten leiden door hun begrip van wat de Bijbel zegt. Ook beschrijven ze de inzichten van C. John Collins (het benaderen van wetenschappelijke vraagstukken vanuit een hiërarchie van uitgangspunten op basis van de Bijbel), Hugh Ross (de twee-boeken-benadering) en Denis Lamoreux (ontkenning van enige wetenschappelijke relevantie van de Bijbel), alsmede die van uitgesproken atheïsten als Richard Dawkins en Jerry Coyne.

Bij elke poging tot epistemische duiding van evolutie zijn wetenschappelijke beoordelingen en theologische aannames nauw, maar op onoverzichtelijke wijze, verweven. Theologie speelt in elk geval een integrale rol. Soms wordt duidelijkheid vanuit de natuur geplaatst tegenover duidelijkheid vanuit de Schrift, waarbij het eerste de overhand heeft bij theïstische evolutionisten en het laatste bij jongeaardecreationisten. Uiteraard zijn er ook die hier een tussenweg in vinden. Niettemin is in alle gevallen sprake van het aloude metavraagstuk hoe geloof en rede zich tot elkaar verhouden.

Voorbijgaan aan segregatie richting echte dialoog

Gegeven de nauwe verbondenheid tussen de theologische en filosofische betrokkenheid, en hoe men evolutie epistemisch duidt, is het geen wonder dat in het evolutiedebat mensen, ondanks hun oprechte bedoelingen, langs elkaar heen praten. Er is vaak sprake van stromanredeneringen en karikaturen. Madueme en Wood vragen zich af of het, in geval hun analyse hout snijdt, wel mogelijk is het bewijs voor evolutie op een theologisch neutrale wijze te evalueren. Ze zijn het met de wetenschappelijke realisten eens dat elke toetsing van evolutie moet worden ingegeven door de objectieve data, maar stellen tegelijkertijd dat het proces van data-interpretatie ook theologische beoordelingen met zich mee moet brengen.

In de optiek van Madueme en Wood biedt de uitdaging die er ligt voor het duiden van de epistemische status van evolutie nieuwe mogelijkheden om in gesprek te gaan met medechristenen met wie we het oneens zijn. Toch zijn velen gekant tegen het idee van een dergelijke dialoog. Beide partijen beschouwen elkaar immers vaak als ‘oneerlijk’, ‘gevaarlijk’, ‘onwetend’ (niet-creationisten over jongeaardecreationisten), ‘in de basis atheïstisch’, ‘irrationeel’ en ‘amoreel’ (jongeaardecreationisten over niet-creationisten).

God heeft hier echter enkele niet-dubbelzinnige zaken over te zeggen, aldus Madueme en Wood. Christenen moeten hun naaste liefhebben als zichzelf (Matthéus 22:36-40); hierop zijn de Wet en de Profeten gebaseerd. Het punt van Madueme en Wood is niet dat verschillen in doctrine onbelangrijk zijn of dat dialoog belangrijker is dan overtuiging, maar veeleer dat we, wanneer we de ander confronteren, dat vanuit de juiste motieven moeten doen. En het gesprek aangaan met medechristenen met wie we het oneens zijn als het gaat om evolutie is niet makkelijk, maar het is onze ethische plicht. Juist de evaluatie van evolutie nodigt uit tot een dergelijke dialoog.

Er zijn genoeg redenen om deze dialoog aan te gaan, waarvan praktische noodzaak een belangrijke is. Christenen die evolutie accepteren voelen zich in hun kerk waar dat niet gangbaar is genegeerd of gemarginaliseerd, creationisten worden genegeerd of er wordt ze het zwijgen opgelegd door docenten en medestudenten wanneer ze gaan studeren. We hebben nu eenmaal de neiging degene met wie we het oneens zijn de wacht aan te zeggen, waarbij conflicten soms hoog oplopen.

Buiten praktische redenen, zijn er ook andere belangen. Interactie met de ander leidt weliswaar, voor zover Madueme en Wood weten, niet tot veranderingen wat betreft persoonlijke overtuiging, maar kan er wel toe leiden dat we afkomen van karikatuurvorming en stereotypering. Onbegrepen maakt onbemind en onbegrip leidt dus tot ideologische segregatie. Het aangaan van de dialoog met ideologische opponenten kan geestelijk en intellectueel verrijkend zijn. Het zet ons ertoe aan ons meer als Jezus Christus op te stellen en de ander te behandelen zoals we zelf behandeld willen worden (Matthéus 7:12).

Conclusie

Gijsbert van den Brink en zijn collega’s hebben een opportune evaluatie van de epistemische status van evolutie geboden. Hoewel Madueme en Wood het met de nodige zaken hiervan oneens zijn, gaat het ze wat deze analyse – en vergelijkbare analyses – betreft niet om wat erin gezegd wordt, maar juist om wat er níet gezegd is. Van den Brink et al. preken voor eigen parochie; de natuurlijke data zijn wat ze zijn en zullen hen die het met de onderzoekers eens zijn in hun overtuiging bestendigen en hen die het niet met ze eens zijn onbewogen laten. En natuurlijk doen de data ertoe, maar ze interpreteren zichzelf niet. Ze worden ingebed in de bredere niet-wetenschappelijke, filosofische en theologische overtuigingen die we met ons meebrengen. Madueme en Wood hebben twee mogelijkheden geopperd: we kunnen de epistemische status van evolutie beoordelen zonder deze factoren en bevestigen wat we al ‘weten’, of we kunnen ideologische verschillen overbruggen en de moeilijkere vraag stellen waarom onze ideologische opponenten evolutie zo radicaal anders beschouwen. Het eerste is op korte termijn makkelijker, maar het laatste biedt op lange termijn meer voordeel, zowel voor de christelijke gemeenschap als voor het algemeen belang.

N.a.v.: Madueme, H., Wood, T.C., 2024, Bridging Ideological Divides: Why Christians Still Disagree About Evolution and What We Should Do About It, Scienta et Fides 12 (1):189-213. Link naar het artikel.

Een bijbelse visie op hermeneutiek en Schriftgezag – Bespreking van ‘Biblical Hermeneutics’

In deze bijdrage wil ik aandacht vragen voor de Engelse versie van een boek dat oorspronkelijk in het Duits verscheen, namelijk Biblical Hermeneutics van Gerhard Maier (1937-heden). De auteur was van 2001 tot 2005 bisschop van de Evangelische Landkerk van Württemberg. Deze studie laat ons onder andere zien dat niet alle Duitse bijbelwetenschappers Schriftkritisch zijn. Maiers boek gaat niet allereerst over de regels van de Schriftuitleg, al komen ook die ter sprake vooral als het gaat om de betekenis van de genres met betrekking tot de Schriftuitleg. Echter, Maier geeft geen brede bespreking van uitleg van genres enz.

Vooral de uitgangspunten die aan de uitleg van de Schrift ten grondslag liggen worden aan de orde gesteld. Maier komt op voor een speciale bijbelse hermeneutiek. Als het geïnspireerde Woord van God is de Schrift volstrekt uniek. Wie de Schrift werkelijk wil verstaan, moet daaraan recht doen. De exegeet als subject dient zich naar de Bijbel als object te richten en niet omgekeerd. Maier wenst in het spoor te gaan van de Reformatie en het Duitse piëtisme. Met Bengel zegt hij dat wie de Schrift wil verstaan, zich helemaal aan de Schrift dient toe te vertrouwen en zich door de gehele Schrift dient te laten stempelen. We leren de Schrift verstaan in de omgang ermee.

Het gebrek aan nadruk op de concrete omgang met de Schrift vindt Maier de zwakte bij meerdere Amerikaanse fundamentalisten. Daarbij wijst hij er overigens terecht op dat het fundamentalisme een veelkleurig verschijnsel is. Wat hem aan de fundamentalisten verbindt, is dat zij het gezag van de Schrift over de gehele linie serieus wensen te nemen.

De historisch-kritische wijze van exegetiseren wijst Maier van de hand. Hij bestrijdt dat het mogelijk is om op een gelovige wijze van de historisch-kritische methode gebruik te maken. Een visie die helaas ook binnen de gereformeerde gezindte ingang vindt. In Utrecht werd ik met deze zienswijze geconfronteerd toen ik daar theologie ging studeren. Vroeger wees men in Kampen (nu TUU) en Apeldoorn deze benadering af, maar dat is inmiddels niet meer het geval bij alle docenten die aan genoemde instellingen zijn verbonden. Ook daar is nu ruimte voor bepaalde vormen van Schriftkritiek. Het Hersteld Hervormd Seminarie kan een klassiek geluid laten horen, maar in het deel van de opleiding dat door de VU wordt verzorgd ligt dat anders tot heel anders. De Nederlandse kerk zou erbij gebaat zijn als er een theologische opleiding op academisch niveau komt waar over de gehele linie onderwijs wordt gegeven vanuit de overtuiging dat de Bijbel het onfeilbare Woord van God is en studenten gewapend worden tegen de nieuwe hermeneutiek die stelt dat de tekst van toen niet maatgevend behoeven te zijn voor de praktijk in het heden.

Maier stelt dat wie met de Schriftkritiek meegaat, kanttekeningen moet plaatsen bij de Bijbel als het Woord van God en dat wie de Bijbel zonder reserve als Woord van God ziet, geen plaats kan inruimen voor Schriftkritiek. Daarmee ontkent Maier overigens niet dat wij kunnen leren van hen die de Bijbel niet als Gods onfeilbaar Woord erkennen, maar hun grondhouding kan nooit de onze zijn. Wie recht doet aan de Bijbel als de openbaring van God, kan daar niet kritisch tegenover staan. Maier wijst in dit verband onder andere op het door Troeltsch geformuleerde principe van analogie waarmee wonderen uitgesloten worden, omdat die analogieloos zijn. Daar stelt Maier tegen over dat wij wat de Bijbel als historie meedeelt, als historie dienen te aanvaarden. De natuurwetenschap mag niet gaan bepalen of gebeurtenissen wel of niet konden plaats vinden. Als de Almachtige staat God boven de door Hem Zelf bepaalde regelmaat.

De openbaring dient over de gebruikte methode te heersen en niet de methode over de openbaring. Maier bestrijdt in dit verband dat de evangeliën slechts verkondiging en geen biografie of geschiedschrijving zouden zijn. Zij zijn het beiden. De verkondiging is onlosmakelijk verbonden met historische feiten. De verkondiging verandert van karakter als men dat ontkent.

Maier brengt onder de aandacht dat in onze tijd de kritiek op de Schrift zich nog meer richt op de ethiek die de Schrift voorstaat dan op de betrouwbaarheid van wat zij als historie meedeelt. Met een beroep op beginselen die boven de Schrift uitgaan en daarmee het concrete gezag van de Schrift ontkrachten, wordt bijvoorbeeld een van de Bijbel afwijkende visie op seksualiteit gepropageerd. Maier bestrijdt dat de Schrift niet anders dan met de attitude van de Verlichting kan worden gelezen. Met nadruk komt hij op voor de betekenis van de zogenaamde pre-kritische exegese. Wie de Schrift werkelijk wil verstaan, moet haar lezen in gemeenschap met de kerk van alle eeuwen. Maier wenst terecht de Schrift op dezelfde wijze te lezen als de kerk tot aan de Verlichting heeft gedaan.

De Verlichting heeft sterk de aandacht gevraagd voor het historische karakter van de Schrift. Daarmee kunnen we onze winst doen, als we ons maar niet mee laten voeren door de visie dat een tekst uit het verleden nooit rechtstreeks relevant voor het heden kan zijn. Sinds de Verlichting is er, meer dan daarvoor, oog voor de diversiteit van het Schriftgetuigenis. Ook dat mag verdisconteerd worden, mits wij de diversiteit maar vanuit de eenheid van het Schriftgetuigenis verstaan. Op deze wijze wil Maier aan de ene kant recht doen aan nieuwere exegetische inzichten en anderzijds laten zien dat de openbaring over de methode dient te heersen.

De wijze van Schriftuitleg die Maier voorstaat, noemt hij de bijbels-historische methode. Men spreekt ook wel van de grammaticaal-historische methode. Het woord historisch wijst erop dat wij om teksten te verstaan moeten kijken naar de context en achtergrond waarbinnen zij voor het eerst hebben geklonken en zijn gesproken. Voorafgaand daaraan dient niet alleen de betekenis van zinswendingen, uitdrukkingen enz. maar ook het literaire genre van een tekst zijn vastgesteld. Een derde fase van de exegese is dat de boodschap van een tekstgedeelte wordt vastgesteld. Van groot belang voor de exegese acht Maier terecht het zicht op het heilshistorische karakter van de bijbelse openbaring. Daarmee houdt verband dat er in de openbaring sprake is van een voortgang vooral van de oude naar de nieuwe bedeling.

Nadrukkelijk pleit Maier ervoor om de toepassing niet los te maken van de uitleg. Bij de werkelijke uitleg behoort een toepassing en een goede toepassing komt uit de uitleg van een Schriftgedeelte voort. Het uiteengaan van uitleg en toepassing is een van de wrange vruchten van de Verlichting. Juist omdat de Schrift een objectief is, kunnen ook niet (ware)-gelovigen de Schrift verstaan en is tussen hen en gelovigen een gesprek mogelijk over de inhoud van de Schrift.
Om de diepste zin van de Schrift te verstaan hebben we echter de verlichting van ons verstand door de Heilige Geest nodig. Dit besef is met de Verlichting uit de officiële theologische wetenschap zo goed als verdwenen. Echte bestudering van de Schriften is er nooit zonder gebed en ook niet zonder beproeving en aanvechting. Dat verbindt de Schriftuitlegger van nu met generaties van Schriftuitleggers voor hen. Het boek van Maier is een uitermate waardevol boek vooral voor predikanten en studenten theologie.

N.a.v.: Gerhard Maier, Biblical Hermeneutics, vertaling Robert Yarbrough (Wheaton: Crossway Books, 1994).

Wie maakt er zo’n lawaai in de Bush? – De Schreeuwpiha (Lipaugus vociferans), een van de meest luidruchtige vogels van het dierenrijk

De Bush is een indrukwekkend aangelegd ecosysteem van Burgers’ Zoo. Vanmiddag was ik er, samen met mijn vrouw, opnieuw (kort). In de Bush is iedere keer een karakteristiek vogelgeroep te horen: ‘Fhieeet-Fhieuuu‘. Welke vogel maakt dit harde geluid (van 116 decibel)? Het is de Schreeuwpiha (Lipaugus Vociferans) die daarmee een vrouwtje probeert te lokken en rivalen op een afstand probeert te houden. De Arnhemse dierentuin is de enige Europese dierentuin waar deze vogel te horen is. De rijk gevarieerde schepping van God wekt iedere keer weer verwondering.

De dierentuin legt het uit op hun website1:

“Alleen de mannetjes laten hun kenmerkende schreeuw horen. Dat doen ze in groepen geclusterd, dus vele mannetjes op enkele meters afstand bij elkaar. Achter elkaar laten ze hun tot 116 decibel harde roep horen, en de vrouwtjes kiezen aan de hand van hun roep-kwaliteit een paringspartner. Deze manier van baltsen wordt een ‘lek’ genoemd. Zo’n ‘lek-vorming’ is van slechts weinig soorten bekend, zoals ook van rotshaantjes, auerhoenders en kemphanen.”

Hieronder met dank aan Burgers’ Zoo een korte uitleg en daaronder met dank aan ‘lukiejan‘ een video van deze bijzondere vogel in de Bush. Tenslotte met dank aan ‘Fauna en Flora‘ hoe dit geluid in het regenwoud klinkt.

Voetnoten

Ingezonden brief – STOP: Vergeet de Joden niet!

Het beeld de Hand, van Gerry van der Velden, geplaatst in 2013 , staat bij afslag 35 Ochten Kesteren van de A15. De Hand is een beeld waar iedereen ‘zijn eigen gedachte bij heeft’ aldus de voettekst. Hierbij mijn gedachte.

De Hand staat zuidelijk van de Nieuwe Dijk. In de Tweede Wereldoorlog lag aan de Nieuwe Dijk Kamp Overbroek (Wikipedia). Het was vanaf 1941 een werkkamp. In 1941/1942 verbleven hier Joodse mannen, maximaal 143. Ze werden ingezet bij graafwerkzaamheden. In de nacht van 2 op 3 oktober 1942 (Jom Kipoer) zijn ze allemaal, zeer waarschijnlijk via station Kesteren, naar Westerbork afgevoerd om te worden omgebracht.

Een Pruisisch vorst vroeg eens: “Geef me een bewijs dat God bestaat?” Een hoveling antwoordde: “De Joden, sire!” Israël is het bijzondere volk van God. Nu hebben de Joden Koning Jezus bij Zijn eerste komst verworpen. Maar God heeft Israël, het volk van het verbond, niet prijsgegeven. Israël betekent vorst Gods. Gods trouw bleek wonderlijk in 1948: is er ooit na bijna 2000 jaar een volk weer op de wereldkaart verschenen?!

Een nazileugen was: “Die Juden sind unser Unglück!” Een Schriftwaarheid is: de zaligheid is uit de Joden (Joh. 4:22). De zegen komt door Israël. Israëls bekering nadert: From the river to the sea, Israël will (geestelijk!) be free! Op Gods tijd zal Israël de Messias gaan belijden en zullen de Joden de evangelisten van de eindtijd zijn. Daarom STOP: vergeet Israël niet! Bid mee op D.V. 2 mei in Opheusdens dorpskerk. Aanvang bidstond 19.30u.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Het GemeenteNieuws. De volledige bronvermelding luidt: Kooij, H. van der, 2024, STOP: vergeet de Joden niet, Het GemeenteNieuws 23 (17): 3.

Kluwen donsballetjes met ogen

Ik neem aan dat iedereen weet dat de eend op de foto een vrouwtje Wilde Eend is. Ze draagt een onopvallend bruin verenkleed – ideaal bij het broeden – en heeft evenals het mannetje een donkerblauwe spiegel met witte rand op de vleugel.

De Wilde Eend komt overal in het Rivierengebied voor. Maar hoewel de soort algemeen is, gaat het wat aantallen betreft niet goed. In de laatste 20 jaar is landelijk het aantal broedparen met ongeveer een kwart afgenomen tot naar schatting 180.00-280.00 paar in de jaren 2018-20 (SOVON). Om zicht te krijgen op de oorzaak van de afname is 2020 uitgeroepen tot het jaar van de Wilde Eend. Veel gegevens zijn toen verzameld, onder andere over de kuikenoverleving.

De foto toont een grote toom jongen: een verterend gezicht al die donsballetjes. Op de computerfoto’s telde ik 13 jongen! Allemaal van één vrouwtje? Is niet met zekerheid te zeggen.

Stel dat de tomen van twee vrouwtjes met elk zes kleine jongen elkaar kruisen. Het kan dan gebeuren dat het ene vrouwtje na de ontmoeting met negen en het andere vrouwtje met drie jongen verder gaat! Kleine jongen hebben een inprentingstijd nodig om ma eend goed te herkennen. In 2020 bleek (SOVON) dat maar de helft van de kuikens de eerste week overleeft en dat uiteindelijk slechts 23% van de kuikens vliegvlug werd.

Nader onderzoek is nodig om exact te bepalen waarom de kuikenoverleving in Nederland zo laag is. Mogelijk spelen voedselbeschikbaarheid en predatiedruk hierbij een rol.

Dit artikel is met toestemming van de auteur overgenomen uit Het GemeenteNieuws. De volledige bronvermelding luidt: Kooij, H. van der, 2024, Kluwen donsballetjes met ogen, Het GemeenteNieuws 23 (17): 15.

De bioloog die niet gelooft in evolutie – Science4Truth interviewt dr. Erik van Engelen

Science4Truth interviewt dr. ir. Erik van Engelen. Het interview verscheen op 11 april 2024 en duurt iets meer dan 25 minuten. Dr. ir. Erik van Engelen is een bacterioloog. In de video laat hij zien dat het mogelijk is om tegelijkertijd wetenschapper en christen te zijn. Hij vertelt ook over het onderscheid tussen micro- en macroevolutie. In 2021 was Van Engelen te gast op het congres ‘Bijbel & Wetenschap’, georganiseerd door Fundamentum en Geloofstoerusting. Hij gaf toen een lezing naar aanleiding van een paper over finetuning in biology‘.1 De onderstaande video is in het Engels en bevat Engelstalige ondertiteling.

Voetnoten

‘Dinosaurs of Croatian carbonate platform’ – Rond de presentatie van dr. Marc Surtees (ICC), een drieluik

Vorig jaar presenteerde zoöloog dr. Marc Surtees uit Schotland een abstract op de ‘Ninth International Conference on Creationism‘ (ICC). Zijn presentatie ging over paleobiogeografie van de dinosauriërs.1 Dr. Surtees gaat er van uit dat de gevonden dinosauriërs uit het Mesozoïcum van ná de zondvloed dateren. Zij spreidden zich vanaf de ark van Noach uit over de aarde. We willen deze visie van dr. Surtees (in de woorden van deze zoöloog) uitwerken in een drieluik. Het eerste deel en tweede deel van dit drieluik omvatten twee presentaties van dr. Surtees. Het derde deel is een samenvatting van de abstract en lezing van dr. Surtees op de ICC (met behulp van zijn PowerPoint die hij ons toestuurde). Het doel van dit drieluik is om studenten en academici te stimuleren tot een soortgelijke deelname (of zelfs met een paper) aan de tiende ICC (vermoedelijk 2028 DV) en een lans te breken voor andere zondvloedmodellen. Vandaag deel twee: ‘Dinosaurs of Croatian carbonate platform‘.

Voetnoten

Amsterdam trekt eigen plan en wil inwoners gratis ‘geslachtswijziging’ in geboorteakte en BRP aanbieden

Amsterdam lijkt een stad te zijn waar alles kan, als het maar progressief is en de secularisatie kan bevorderen.1 Het stadsbestuur geeft aan dat ze niet willen wachten totdat het wijzigingsvoorstel van de Transgenderwet besproken is een aangenomen wordt. Voorlopig lijkt een kans tot aanname van het voorstel verkeken. Het feit dat een meerderheid van de Tweede Kamer dit voorstel wil intrekken leidde tot een reactie van het stadsbestuur.2 Een nieuwsartikel op de website van de Gemeente Amsterdam heeft als titel: ‘Geslachtswijziging in geboorteakte en BRP gratis voor Amsterdammers’.3

Gratis wijziging in geboorteakte en BRP

Het nieuwsbericht geeft aan dat men het in Amsterdam belangrijk vinden dat Amsterdammers ‘een identiteitsbewijs hebben dat past bij hun gender’. Het stadsbestuur wil dat ‘alle mensen erkend’ worden ‘zoals zij zijn’. De gemeenteraad wil daarom de kosten voor het ‘wijzigen van geslacht’ in de geboorteakte en in de Basisregistratie Personen (BRP) vergoeden. Iedereen moet ‘zichzelf kunnen zijn’. Een juist identiteitsbewijs moet kunnen helpen bij ‘het beschermen van gelijke rechten en inclusiviteit’. Het voorkomt, volgens het stadsbestuur, ‘discriminatie, verkeerde genderaanspreking en geweld’. Dit is een reactie op het wijzigingsvoorstel van de landelijke Transgenderwet. Amsterdam wil vooruit lopen op deze wet, zeker nu de behandeling van deze wet opgeschort is. Als reden geven ze dat er ‘nog steeds kosten en hindernissen’ zijn ‘die het moeilijk maken om de eigen genderidentiteit uit te dragen’. Nu zijn er juridische kosten verbonden aan het wijzigen van de ‘gender’. Wanneer men een X in het paspoort zou willen hebben, in plaats van M of V, dan moet men dat via de rechtbank regelen. Deze kosten wil het stadsbestuur ook (deels) vergoeden. Dat geldt ook voor een nieuw paspoort, identiteitskaart of rijbewijs. De scribent van het nieuwsartikel laat weten dat de Gemeente Amsterdam tot en met 2026 D.V., 60.000 euro per jaar hebben gereserveerd om dit mogelijk te maken. “Het bedrag van de vergoeding kan oplopen tot € 550,- per persoon, inclusief kosten voor nieuwe pasfoto’s, deskundigenverklaringen en juridische beoordelingen.

Korte reactie

Met ‘erkennen zoals zij zijn’ bedoelt het stadsbestuur niet, het in gereformeerde kring, zo genoemde zondaarsbestaan. Het gaat óók niet om het biologische geslacht, die voor veruit de meeste mensen vast staat bij de geboorte. Het gaat het stadsbestuur hier om gender.4 In dit besluit wordt ‘voelen’ verward met ‘zijn’. We dienen met pastorale bewogenheid rond mensen met genderdysforie te staan.5 Daarnaast moeten we onderscheid maken tussen de ideologie van het transgenderisme en genderdysforie als biologisch gegeven (van na de zondeval).6 Het besluit van het stadsbestuur gaat veel verder en probeert de scheppingsorde (op papier) op te heffen. Op papier, want de grondstructuren van de schepping zijn niet ongedaan te maken. Hoewel we direct erkennen dat de zondeval verwoestende gevolgen heeft (gehad) voor Gods schepping. Beschuldigende vingers of smalende spot passen hier niet, zeker niet als we ons eigen hart kennen. De geschiedenis van de overspelige vrouw in Johannes 8, staat als voorbeeld voor alle zonden, in het geheugen gegrift. Hoewel het, in deze verwarrende tijd, lastig is om tot een goede reactie te komen, meen ik dat het stadsbestuur te ver gaat hierin. Amsterdam lijkt (al heel lang) voorop te willen lopen als progressieve stad en Gods richtlijnen, die goed zijn voor alle mensen, met de voeten te treden. De Heere is nog lankmoedig over de stad, maar Zijn oordelen zullen komen. Het ware te wensen dat het stadsbestuur dezelfde reactie zou geven als de koning van Nineve: “Laat mens noch beest, rund noch schaap, iets smaken, laat ze niet weiden, noch water drinken. Maar mens en beest zullen met zakken bedekt zijn, en zullen sterk tot God roepen; en zij zullen zich bekeren, een iegelijk van zijn bozen weg, en van het geweld, dat in hun handen is. Wie weet, God mocht Zich wenden, en berouw hebben; en Hij mocht Zich wenden van de hittigheid Zijns toorns, dat wij niet vergingen! (Jona 3:8-9, SV). Als de wereldsteden dit zouden vernemen, dan zou Amsterdam pas voorop lopen. Het kan nog, want zo lang er leven is, is er hoop!

Voetnoten

Motie met verzoek tot intrekken omstreden wijzigingsvoorstel Transgenderwet aangenomen – Minister Weerwind weigert de motie uit te voeren

Gisteren werd de motie van mr. drs. Nicolien van Vroonhoven (NSC) en mr. Diederik van Dijk (SGP) met het verzoek om het omstreden wijzigingsvoorstel van de transgenderwet in te trekken. De stemming over deze motie was door de indieners opgeschort, omdat de voltallige fractie van NSC tijdens de vorige stemming niet aanwezig kon zijn.1 Aangezien de indieners verzocht hadden tot een hoofdelijke stemming, werd de motie gisteren in stemming gebracht. De motie werd met een kleine meerderheid van 73 stemmen aangenomen.  Minister Franc Weerwind, minister van rechtsbescherming, laat via X weten dat hij de motie niet gaat uitvoeren.2

Stemmingen

De motie van Van Vroonhoven en Van Dijk werd dus met een meerderheid van stemmen aangenomen.3 In de motie verzoeken deze leden dat de minister het omstreden wijzigingsvoorstel van de transgenderwet binnen een maand intrekt. Er werd hoofdelijk gestemd over deze motie. Het stenografisch verslag geeft een overzicht van alle voor- en tegenstanders van de motie. Om naming-and-shaming te voorkomen geef ik de namen hier niet weer. Van Vroonhoven krijgt na de stemmingen het woord. Ze wijst erop dat de minister bij de appreciatie heeft gezegd dat ‘hij het mee terug zou nemen naar de ministerraad’. Ze wijst erop dat de uitslag helder is en dat ze daarom geen reactie van het kabinet te verwachten. Het wetsvoorstel dient ‘gewoon binnen vier weken te worden ingetrokken’. De motie van Ines Kostić (MSc.) om op te schieten met het beantwoorden van de vragen rond het wijzigingsvoorstel van de Transgenderwet werd, met 73 stemmen voor en 77 stemmen tegen, verworpen.4

De stemmingsuitslag naar aanleiding van de motie van mr. drs. Nicolien van Vroonhoven en mr. Diederik van Dijk. Bron: Screenshot genomen door Jan van Meerten op 24 april 2024.

Minister

Franc Weerwind, minister van Rechtsbescherming, laat via X weten de motie niet uit te zullen voeren. Hij verwijst naar zijn bezwaren tegen de motie, die hij al eerder via de Tweede Kamer heeft laten weten. Weerwind geeft via X aan dat hij deze motie, zowel inhoudelijk als procedureel, ‘onbehoorlijk’ vindt. “Het transgender wetsvoorstel en de transgenderpersonen om wie het gaat verdienen een debat.” Weerwind schrijft in zijn vervolgtweet: “Ik weiger de motie uit te voeren, omdat het een zorgvuldig wetgevingsproces torpedeert en het de kans ontneemt om over deze belangrijke wet de dialoog met de Kamer te voeren.”

De tweets van Franc Weerwind waarin hij aangeeft de motie niet uit te voeren. Bron: Screenshot van ‘X’ genomen door Jan van Meerten op 24 april 2024

Tenslotte

Hoewel de motie dus met een democratische meerderheid is aangenomen, weigert de minister deze motie uit te voeren. Dat wil zeggen dat dit omstreden wetswijzigingsvoorstel (hoewel het controversieel verklaard is) nog steeds een keer terug kan komen op de agenda. Het lag overigens in de lijn van de verwachting dat een D66-minister het wetswijzigingsvoorstel van voormalig D66-Tweedekamerlid en transgender Lisa van Ginneken zou willen behouden. Het is, in mijn ogen, goed om te zien dat een meerderheid van de Kamerleden tegen dit wetswijzigingsvoorstel is.

Voetnoten